Een studie over het tiendenstelsel in de Heilige Schrift

Het Oude Testament
Genesis 14: 18-20 En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abraham door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden.
Genesis 28: 20-22 En Jakob deed een gelofte: Indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn. En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.
Leviticus 27: 30-33 Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig. Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen. En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn. men zal het niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden.
Numeri 18: 20-32 En de Here zeide tot Aäron: In hun land zult gij geen erfdeel hebben en een stuk land zal u onder hen niet ten deel vallen; Ik ben uw deel en uw erfdeel onder de Israëlieten. Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun alle tienden in Israël las erfdeel, een vergoeding voor de dienst die zij verrichten, de dienst van de tent der samenkomst. De Israëlieten namelijk zullen niet meer tot de tent der samenkomst naderen, zodat zij zonde op zich laden en sterven; de Levieten echter zullen de dienst van de tent der samenkomst verrichten en zij zullen hun ongerechtigheid dragen, een altoosdurende inzetting voor uw nageslacht, en in het midden der Israëlieten zullen zij geen erfdeel verkrijgen; want aan de Levieten geef Ik als erfdeel de tiende, die de Israëlieten de Here als heffing brengen; daarom heb Ik van hen gezegd: In het midden der Israëlieten zullen zij geen erfdeel verkrijgen. De Here nu sprak tot Mozes: Tot de Levieten zult gij spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de Israëlieten de tiende ontvangt, die Ik u van hen als              erfdeel geef, dan zult gij daarvan als een heffing voor de Here een tiende van de tiende brengen, en het zal voor u als een heffing beschouwd worden, als ware het het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip. Aldus zult ook gij van al de tienden die gij van de Israëlieten ontvangt, een heffing voor de Here brengen en gij zult daarvan de heffing voor de Here aande priester Aäron geven. Van alles wat u geschonken wordt, zult gij de gehele heffing voor de Here brengen, van al het beste ervan, hetgeen daarvan geheiligd wordt. En gij zult tot hen zeggen: Wanneer gij het beste daarvan als heffing brengt, zal dat voor de Levieten beschouwd worden als de opbrengst van de dorsvloer en van de perskuip; gij zult het met uw gezin op elke plaats mogen eten, want het strekt u tot loon als vergoeding voor uw dienst aan de tent der samenkomst. Gij zult ten aanzien daarvan geen zonde op u laden, indien gij maar het beste daarvan als heffing brengt; zo zult gij de heilige gaven der Israëlieten niet ontwijden, opdat gij niet sterft.
Deuteronomium 12: 11-12, 17-19 Dan zult gij naar de plaats, die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de Here doen zult: gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, gij, uw zonen, uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u.               In uw woonplaatsen zult gij de tiende van uw koren niet mogen eten, noch die van uw most en uw olie, noch de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, noch iets van de gelofteoffers, die gij beloven zult, noch uw vrijwillige offers, noch uw wijgeschenken. Maar voor het aangezicht van de Here, uw God, zult gij ze eten, op de plaats die de Here,uw God, verkiezen zal, gij en uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd,en de Leviet, die binnen uw poorten woont, en gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, over alles wat gij ondernomen hebt. Neemt u ervoor in acht, dat gij de Leviet niet aan zijn lot overlaat, zolang gij in uw land woont.
Deuteronomium 14:22-29 Gij zult de gehele opbrengst van het zaad dat uit uw akker voorkomt, stipt vertienen, jaar op jaar. Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van uw koren, uw most en uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, opdat gij de Here, uw God, uw leven lang leert vrezen. Wanneer de weg voor u te lang zou zijn, zodat gij ze niet zoudt kunnen vervoeren, omdat de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, te ver van u verwijderd is, wanneer de Here, uw God, u gezegend heeft – dan zult gij ze te gelde maken en dat geld bij u steken en naar de plaats gaan, die de Here, uw God, verkiezen zal, en gij zult dat geld besteden voor alles waarin gij lust hebt, voor runderen of kleinvee, voor wijn of bedwelmende drank, of wat gij ook wenst, en gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, eten en u verheugen, gij met uw huisgezin; ook de Leviet, die binnen uw poorten woont, zult gij aan zijn lot niet  overlaten, want hij heeft geen bezit of erfdeel met u. Na verloop van drie jaar zult gij alle tienden van uw opbrengst in dat jaar brengen en in uw poorten neerleggen; dan zullen de Leviet, omdat hij bezit noch erfdeel met u heeft, en de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen, komen en eten en zich verzadigen – opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet.
Deuteronomium 26: 12 Wanneer gij in het derde jaar, het jaar der tienden, gereed gekomen zult zijn met het afzonderen van alle tienden uit uw opbrengst, dan zult gij ze geven aan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, opdat zij eten en zich verzadigen in uw steden.
1 Samuel 8: 14-15 Verder zal hij (de koning) van uw akkers, wijngaarden en olijftuinen de beste nemen en aan zijn dienaren geven; van uw koren en de opbrengst van uw wijngaarden zal hij tienden nemen en aan zijn hovelingen en aan zijn dienaren geven.
2 Kronieken 31: 5-6 Toen dit woord zich verbreidde, brachten de Israëlieten in grote hoeveelheid de eerstelingen van koren, most, olie, honig en van al wat het veld opleverde, en zij brachten in overvloed de tienden van alles. De Israëlieten en Judeeërs die in de steden van Juda woonden, ook zij brachten de tienden van runderen en kleinvee; eveneens de tienden van de heilige dingen, die de Here, hun God, geheiligd waren, en legden die op stapels.
Nehemia 10: 37-39 De eerstelingen van ons gerstemeel – de ons opgelegde heffingen – en van alle boomvruchten, most en olie zullen wij tot de priesters, naar de vertrekken van het huis onzes Gods, brengen, en de tienden van onze akker tot de Levieten, en zij, de Levieten, zullen tienden heffen in al onze landbouwsteden. Een priester, een zoon van Aäron, zal de Levieten vergezellen, wanneer de levieten de tienden heffen, en de Levieten zullen een tiende van de tienden brengen naar het huis van onze God, naar de vertrekken van het voorraadhuis. Want naar die vertrekken moeten de Israëlieten en de Levieten de heffing van koren, most en olie brengen; daar bevindt zich het heilige gerei en zijn de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Het huis van onze God willen wij niet aan zijn lot overlaten.
Nehemia 13: 12 En geheel Juda bracht de tienden van het koren, van de most en van de olie weer naar de voorraadkamers.
Mal 3: 6-12 Voorwaar, Ik, de Here, ben niet veranderd, en gij, kinderen van Jakob, zijt niet verteerd. Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de Here der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren? Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. Met de vloek zijt ge vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel. Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u zal uitgieten. Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij, zegt de Here der heerscharen. En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de Here der heerscharen.

Het Nieuwe Testament
Matthéus 23: 23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten.
1 Corinthiërs 9:13,14 Weet gij niet, dat zij, die in het heiligdom de dienst verrichten, van het heiligdom eten, en zij, die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar? Zo heeft de Here ook voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven.
Hebreeën 7: 1-4 Want deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende, aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook koning van Salem, dat is: koning des vredes; zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos.

Welke gevolgtrekkingen moeten wij hieruit maken?

Er zijn twee mogelijkheden:

1. Er werden in Israël twee tienden geheven:
A. Voor de tempeldienst ter ondersteuning van de priesters en de levieten, maar ook ten behoeve van de weduwen , de wezen en de vreemdelingen. Deze tiende werd twee jaar naar de tempel gebracht, het derde jaar uitgedeeld in de eigen woonplaats.
B. Voor de koning en zijn hofhouding.

2. Er werden in Israël drie tienden geheven:
A. Voor de tempeldienst ter ondersteuning van de priesters en de levieten.
B. Ten behoeve van de weduwen , de wezen en de vreemdelingen. Deze tiende werd twee jaar naar de tempel gebracht, het derde jaar uitgedeeld in de eigen woonplaats.
C. Voor de koning en zijn hofhouding.

In beide gevallen geldt:
Er zijn in het Nieuwe Testament geen aanwijzingen, dat God genoegen neemt met minder dan een tiende. De eerste tiende is ons inziens nog steeds het eigendom van de Heer.
Men zou kunnen stellen, dat, althans voor een gedeelte, de laatste twee tienden zijn vervangen door de belastingen en sociale premies.
Dit ontslaat ons echter niet van de plicht, de minder bedeelde aardbewoners naar vermogen te ondersteunen.