In de Bijbel heb ik gezocht naar het antwoord op twee vragen:

1. Wat zegt de Bijbel over Christus?
2. Wat zegt Christus over Zichzelf?

Wat zegt de Bijbel over Christus?
Na de zondeval spreekt God de Vader tegen de Satan in de persoon van de slang: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; en dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen”. Dit is de eerste profetie over de Messias, die uiteindelijk het definitieve einde voor de Satan en zijn aanhangers zal betekenen. (Genesis 3:15)

Jesaja 9:5,6: Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouders en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen.

Jesaja 52:13 – 53:12: Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd worden, ja, ten hoogste verheven zijn. Zoals velen zich over u ontzet hebben – zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte – zó zal hij vele volken doen opspringen, om hem zullen koningen verstommen, want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des HEREN geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van de mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit heet land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zij dood, omdat hij geen onrecht heeft gedaan en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het behaagde de HERE hem te verbrijzelen, Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.

Daniël 9: 26, 27: En na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over al wat woest is.

Deze laatste week van de 70 weken begint najaar 27 met de doop van Christus in de Jordaan. (Joh. 1:29-34) Voorjaar 31 sterft Christus als het ware Paaslam ( 1 Cor. 5:7) en vervult daarmee de symboliek van de Joodse tempeldienst. Vandaar dat het voorhangsel van boven naar beneden stuk scheurt als teken dat de symboliek is ingehaald door de werkelijkheid. (Lucas 23:45). Najaar 34 bevestigen de Joodse leiders hun afwijzing van de Messias door de steniging van Stéfanus (Hand. 7:54-60)

Matthéüs 1:18-25: De geboorte van Jezus Christus geschiede aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit de heilige Geest. Daar nu Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, was hij van zins in stilte van haar te scheiden.
Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zeide: Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden. Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden, hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen Hij zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immánuel geven, hetgeen betekent: God met ons Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij, zoals de engel des Heren hem bevolen had en hij nam zijn vrouw tot zich. En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.

Lucas 1:26-38: In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth, tot een maagd, die ondertrouwd was met een man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was Maria. En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. Zij ontroerde bij dat woord en overlegde, welke de betekenis van die groet mocht zijn. En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij het genade gevonden bij God. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zuilt Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en zijn koningschap zal geen einde nemen. En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dit geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden. En zie, Elisabeth, uw verwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heette. Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen. En Maria zeide: Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging van haar heen.

Johannes 1:1-18
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In ht Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; en deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van heet licht. Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben hem niet aangenomen. Doch allen, die hem aangenomen hebben, hun heeft hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.
Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.
Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

Wat zegt Christus over Zichzelf?
Matthéüs 26:63,64: En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij levende God, dat hij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.

Marcus 2:1-12: En toen Hij weder te Kapérnaüm gekomen was, hoorde men na enige dagen, dat Hij thuis was. En velen kwamen bijeen, zodat zelfs de ruimte bij de deur hen niet kon bevatten, en Hij sprak het woord tot hen. En zij kwamen en brachten een verlamde tot Hem, die door vier mannen gedragen werd. En daar zij deze niet tot Hem konden brengen vanwege de schare, namen zij de dakbedekking weg boven de plaats, waar Hij was, en na heet dak opengebroken te hebben, lieten zij de matras neder, waarop de verlamde lag. En daar Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de verlamde: Kind, uw zonden worden vergeven. Nu waren daar enige van de schriftgeleerden gezeten en zij overlegden in hun harten: Wat spreekt deze aldus? Hij lastert God. Wie kan zonden vergen dan God alleen? En Jezus doorzag terstond in zijn geest, dat zij aldus in zichzelf overlegden en Hij zeide tot hen: Waarom overlegt gij deze dingen in uw harten> Wat is gemakkelijker, tot de verlamde te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te zeggen: Sta op en neem uw matras op en wandel? Maar, opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven – zeide Hij tot de verlamde: tot u zeg Ik, sta op, neem uw matras op en ga naar uw huis. En hij stond op, nam terstond zijn matras op en ging voor aller oog naar buiten, zodat zij allen ontzet waren en God verheerlijkten, zeggende: Zo iets hebben wij nog nooit gezien.

Johannes 5:39: Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben.

Johannes 8:19: Jezus antwoordde: Noch Mij, noch mijn Vader kent gij: Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader kennen.

Johannes 8:57,58: De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaren en hebt Gij Abraham gezien? Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik. Hier identificeert Jezus Zich met Degene, die Zich aan Mozes openbaart als “Ik ben” Exodus 3:14 Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.

Johannes 14:9,10: Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?

De conclusie is duidelijk: Jezus van Nazareth is zowel God als mens.
Roel Pannenborg